Vegetatie-karteringen

Een vegetatiekartering geeft een integraal beeld van de floristische rijkdom (of armoede) van een gebied. Samen met een soortenkartering en eventuele structuurkartering kun je op papier echt zien om wat voor een landschap het gaat. Vegetatiekarteringen volgens de SNL monitoring vinden om de 12 jaar plaats. Het betreft hier een expertise die slechts door weinigen goed wordt beheerst; allereerst is een soortenkennis van alle vaatplanten (en in mindere mate ook mossen en korstmossen) vereist, daarnaast een goed inzicht in vegetatiekunde van Noordwest-Europa, maar bovenal draait het hier om een goed inzicht in de (lokale) landschapsecologie. Simons Botanisch Advies beschikt over deze expertise en heeft ervaring met vegetatiekarteringen voor meerdere terreinbeherende organisaties, zowel zelfstandig als in samenwerking met gerenommeerde ecologische adviesbureaus. Ook zijn enkele plantensociologische artikelen gepubliceerd en wordt de kennis aangescherpt door het bijwonen en verzorgen van excursies voor de PKN.

Flora

De soortenkennis van Erik Simons staat buiten kijf. Met ruim 34000 waarnemingen van planten (op verspreidingsatlas.nl en waarneming.nl) en enkele honderden vegetatie-opnamen is hij zeer ervaren in het herkennen van alle plantensoorten in Nederland in alle stadia en alle seizoenen. Als validator vaatplanten voor waarneming.nl, observation.org en de NDFF is hij goed voor 145000 validaties.

Vegetatie

Een vegetatiekartering geeft een integraal beeld van de floristische rijkdom (of armoede) van een gebied. Samen met een soortenkartering en eventuele structuurkartering kun je op papier �cht zien om wat voor een landschap het gaat. Vegetatiekarteringen volgens de SNL monitoring vinden om de 12 jaar plaats. Het betreft hier een expertise die slechts door weinigen goed wordt beheerst; allereerst is een soortenkennis van alle vaatplanten (en in mindere mate ook mossen en korstmossen) vereist, daarnaast een goed inzicht in vegetatiekunde van Noordwest-Europa, maar bovenal draait het hier om een goed inzicht in de (lokale) landschapsecologie. Simons Botanisch Advies beschikt over deze expertise en heeft ervaring met vegetatiekarteringen voor meerdere terreinbeherende organisaties, zowel zelfstandig als in samenwerking met gerenommeerde ecologische adviesbureaus. Ook zijn enkele plantensociologische artikelen gepubliceerd en wordt de kennis aangescherpt door het bijwonen en verzorgen van excursies voor de PKN.

Structuur

In constructie.

Cultuurhistorisch Groen

In constructie.

Autochtone bomen en struiken

Wat zijn 'autochtone' populaties? Een autochtone populatie heeft zich sinds de spontane vestiging na de laatste IJstijd (vanaf ca. 13000 jaar geleden) ter plekke altijd natuurlijk verjongd. Er mag ook sprake zijn van kunstmatige verjonging, maar dan moet het plantmateriaal afkomstig zijn van strikt locaal oorspronkelijke populaties. Autochtone populaties van een soort zijn volgens deze definitie ook inheems. In strikte zin een inheemse soort is een soort die zich niet door direct of indirect menselijk handelen heeft gevestigd. Neofyten, maar ook archeofyten als Mispel, laten we daarom ook buiten beschouwing. Andersom hoeft een plant die als soort inheems is, niet noodzakelijkerwijs autochtoon te zijn. In tegendeel, vaak zijn bossen in de 20e eeuw beplant met gekweekte variëteiten of ondersoorten, of plantmateriaal afkomstig uit Zuid- en Zuidoost-Europa. Dit gebeurde meestal ten behoeve van de bosbouw, nieuwe houtwallen en bosplantsoen, maar ook in bossen die primair als natuurgebied worden beheerd, is veel niet-autochtoon materiaal ingeplant. Tegenwoordig zijn autochtone populaties van houtige soorten schaars geworden relicten uit een pre-industriële tijd. Een boomsoort kan landelijk gezien, als soort, bijzonder algemeen zijn, maar tegelijkertijd zeer zeldzaam zijn als natuurlijke, autochtone plant. Voorbeelden zijn onder andere Beuk en Gewone esdoorn. Iets soortgelijks geldt trouwens ook voor veel kruidachtigen, denk aan ingezaaide of verwilderde klokjes, of aan de Zuid-Europese ondersoort van Kleine pimpernel, de Moespimpernel.
Autochtone populaties zijn het beschermen waard omdat ze kunnen worden gezien als de meest natuurlijke populaties van een soort. In het verdrag van Rio de Janeiro (1992) wordt ook het beschermen van natuurlijke regionale genetische biodiversiteit genoemd. Vrij vertaald: het uitroeien van natuurlijke populaties van soorten om deze vervolgens weer aan te vullen met genetisch homogeen zaai- of plantgoed afkomstig van kwekerijen, is óók een verlies aan biodiversiteit. Een schijnbare tegenstrijdigheid is, dat deze (genetisch gezien) meest natuurlijke populaties vaak juist een verleden hebben van intensief gebruik door de mens, er is sprake van een cultuurhistorische component. Aangezien er in Nederland geen oerbossen meer zijn, is de geschiedenis van iedere populatie verweven met gebruik door de mens. En juist de schaarse autochtone populaties van bomen en struiken zijn relicten en monumenten uit de pre-industriële tijd waarin middels hakhoutbeheer grondstoffen werden geleverd voor o.a. leerlooierij (de eikenschors of eek als looistof), ijzersmelterij (houtskool), maar ook veevoer (blad), wapens, gereedschappen en omheiningen (hout en twijgen). Het in kaart brengen van autochtone populaties is dan ook vaak tegelijkertijd een studie naar groene cultuurhistorische elementen, iets waaraan in praktijk veel te weinig aandacht wordt besteed. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt worden landschappelijke en archeologische elementen beschermd, gerestaureerd, of gereconstrueerd, maar niet het cultuurhistorisch groen. Ook ecologen hebben vaak geen kennis van autochtone populaties, ook is er geen rode lijst, of wettelijke bescherming voor autochtone populaties van soorten. Het gevolg is dat maatregelen ten behoeve van ecologisch beheer, of herstel van cultuurhistorische waarden helaas regelmatig ten koste gaan van autochtone populaties en/of cultuurhistorisch groen.

Methodiek

Van sommige houtige soorten kan op basis van morfologie worden bepaald of het een natuurlijke, autochtone boom is, of een niet-autochtone variëteit of ondersoort. Dit onderscheid is echter niet bij alle soorten (gemakkelijk) te maken. Analyse van DNA kan uitkomst bieden, maar is wel duur en tijdrovend. In de toekomst zullen de kosten van DNA-sequencing vermoedelijk wel gaan afnemen. Of een populatie autochtoon is of niet, kan ook op basis van landschapsecologisch en cultuurhistorisch onderzoek worden ingeschat?. Als aan een aantal criteria2 is voldaan kan worden bepaald dat een element waarschijnlijk of vermoedelijk autochtoon is of niet, en kan aan dit element ook een waardering worden gegeven.
Deze criteria zijn:
  • Betreffend element staat als bos(-element) vermeld op de topografische kaart van 1850 of ouder. Vóór die tijd werden bossen nog niet structureel beplant met niet-autochtoon plantgoed van bijvoorbeeld eiken, beuken, esdoorns, etc. In de tweede helft van de 19e eeuw begon met het massaal omvormen en herbeplanten van oude bossen, waarbij vaak niet-autochtoon plantmateriaal van inheemse soorten werd gebruikt.
  • In het element komen oudbosindicatoren1 voor. Oudbosindicatoren verspreiden zich moeilijk (vaak zware zaden, die niet door dieren of wind worden verspreid) en/of overleven niet lang in de zaadbank. Oudbosindicatoren vestigen zich niet gemakkelijk en wijzen er dus op dat het bos gedurende lange tijd ononderbroken bos is geweest. Veel kruidachtige oudbosindicatoren zijn overigens lichtminners, soorten die gedijen bij een licht-donker dynamiek, waarvan sprake was in tijden dat hakhoutbeheer werd toegepast en hakhoutstoven periodiek, perceelsgewijs, werden afgezet.
  • Er is gebruik gemaakt van oude bosbouw/gebruikstechnieken, zoals hakhoutbeheer. Dit soort gebruikstechnieken dateert meestal ook nog uit een tijd waarin geen allochtoon plantgoed werd aangeplant.
  • Aanwezigheid van bijzondere houtige soorten, die in de moderne bosbouw weinig worden gebruikt.
  • Het landschapselement maakt in het veld een oude en ongestoorde indruk
  • Het bodemtype en de groeiplaatsomstandigheden komen min of meer overeen met de natuurlijke standplaats van de soort
  • De boom of struik komt voor in het ter plaatse natuurlijke of afgeleide vegetatietype
  • In of nabij de standplaats komen oude natuurlijke of cultuurhistorische elementen voor zoals beekmeanders, vloeiweiden, wallen, greppels, graften, holle wegen en oude perceelsgrenzen.

  • Overigens wordt slechts zelden aan al deze criteria tegelijk voldaan.

    Muurplanten

    In constructie.

    Natuurtoetsen

    In constructie.